Meetkunde — Ruimtelijke figuren — Doorsneden

het begrip kruisende lijnen;

een doorsnede van een ruimtelijke figuur met een vlak herkennen en op ware grootte tekenen;

doorsneden gebruiken bij berekeningen in ruimtelijke figuren.

de verschillende ruimtelijke basisfiguren;

gelijkvormigheid, de stelling van Pythagoras en goniometrie toepassen in ruimtelijke figuren;

aanzichten gebruiken bij berekeningen in ruimtelijke figuren.

Je ziet hier en op het werkblad vier kubussen met ribben van 2 cm. Joop heeft geprobeerd om in elke kubus te laten zien hoe een bepaald plat vlak de kubus doorsnijdt.

Welke tekeningen zijn dan fout? En waarom?

De figuren I en IV zijn fout. De punten van deze vierhoeken op de ribben van de kubus liggen niet in een plat vlak maar op een gebogen oppervlak. Pak er eventueel een draadmodel van een kubus bij en maak daarin de figuren door touwtjes te spannen. Alleen als het mogelijk is om alle touwtjes precies achter elkaar te zien als je de kubus in een geschikte stand houdt, liggen ze allemaal in één plat vlak.

Verbeter de foute figuren.

Dat kan op verschillende manieren.

Welke vorm heeft de doorsnede van figuur II in werkelijkheid? En welke afmetingen?

Die doorsnede is een rechthoek van 2 cm bij 22+12=5 cm.

Werkblad bij opgave

Je ziet hiernaast de doorsnede APGQ van een plat vlak met een kubus getekend. De kubus heeft ribben van 5 cm. P en Q zijn de middens van de ribben waarop ze liggen.

Als je de kubus in de richting BD bekijkt zie je A, P, G en Q op één lijn liggen. En daarom weet je zeker dat ze in één vlak liggen. Je kunt het ook zo zien: de snijlijnen in twee overstaande evenwijdige grensvlakken van de kubus (bijvoorbeeld AP en QC ) zijn evenwijdig en dus is APGQ een plat vlak. Bedenk dat lijnen die in één vlak liggen elkaar altijd snijden of evenwijdig lopen. Lijnen die elkaar niet snijden èn niet evenwijdig lopen noem je kruisende lijnen. In een vlak kunnen nooit kruisende lijnen liggen! En daarom kan de vierhoek APGH nooit een vierhoek in een plat vlak zijn: de lijnstukken AH en PG zijn niet evenwijdig en liggen dus op kruisende lijnen.

Als je APGQ op ware grootte wilt zien moet je de kubus zo draaien dat je loodrecht op dat vlak kijkt. Je ziet dan dat APGQ een ruit is met ribben van 52+2,52=31,25 cm en een diagonaal PQ van 50  cm. Je tekent hem zelf op ware grootte door eerst PQ te tekenen en dan de zijden vanuit P en Q om te cirkelen.

Bekijk de kubussen in de Uitleg. Je ziet dat in de bovenste kubus een vlak APGQ is getekend.

Teken het aanzicht van de bovenste kubus waarbij je kijkt in de richting van BD met het vlak APGQ er in. Waaraan zie je dat APGQ een plat vlak is?

Dan ligt diagonaalvlak ACGE recht voor je en dat is een rechthoek van 50=52 bij 5. In de figuur zie je nu de punten A, P, G en Q op één lijn liggen.

Kun je van de onderste kubus een aanzicht tekenen waarbij de punten A, P, G en H op één lijn liggen?

Nee, dat is onmogelijk.

Waarom zijn de zijden van APGQ in twee overstaande vlakken van de kubus evenwijdig? En waarom zijn ze dus ook gelijk?

Ze zijn allemaal zijden van een rechthoekige driehoek van 5 bij 2,5 cm waarvan de langste rechthoekszijde horizontaal (evenwijdig met het grondvlak van de kubus) is. En daarom zijn ze ook even lang.

Teken de doorsnede APGQ op ware grootte.

Begin met diagonaal PQ . Deze diagonaal heeft een lengte van 50 cm. Daarna cirkel je vanuit punt P de zijden PA en PG om en vanuit punt Q cirkel je QA en QG om. Nu kun je de ruit afmaken.

Bereken de lengte van diagonaal AG .

Dat kan in de ruit die je zojuist bij d hebt getekend, of in het diagonaalvlak ACGE . In beide gevallen heb je de stelling van Pythagoras nodig: AG=75=53 .

In de Uitleg wordt gesproken over kruisende lijnen.

Waarom zijn de lijnen AH en PG kruisend?

Ze zijn niet evenwijdig. Verder liggen ze in vlakken die evenwijdig zijn, dus kunnen ze elkaar ook niet snijden (al lijkt dat misschien als je de lijnstukken AH en PG langer maakt wel zo te zijn).

Zijn de lijnen AP en HG kruisend, of snijdend? (Denk er om dat deze lijnen ook buiten de lijnstukken AP en HG doorlopen.)

Ze zijn kruisend. Want ze liggen in twee verschillende evenwijdige vlakken en lopen niet evenwijdig.

Zijn de lijnen AP en EF kruisend, of snijdend?

De lijnen zijn snijdend want ze liggen beide in het voorvlak van de kubus.

In kubus ABCD.EFGH met ribben van 6 cm is vierhoek KCGL een doorsnede van een plat vlak met de kubus. Punt K is het midden van ribbe AB .

Waarom is driehoek KCG geen complete doorsnede van een vlak met deze kubus?

Er zijn punten buiten deze driehoek die zowel op het vlak door die drie punten als binnen of op de kubus liggen.

Waarom moet punt L het midden van ribbe EF zijn?

Omdat lijnstuk KL evenwijdig moet zijn met ribbe CG .

Teken de doorsnede KCGL op ware grootte.

De doorsnede is een rechthoek met lengte KC en breedte CG . De lengte van KC bereken je met de stelling van Pythagoras: KC=32+62=45 cm.

Een doorsnede van een ruimtelijke figuur met een plat vlak is de figuur die wordt gevormd door alle snijlijnen. Heeft die doorsnede de vorm van een driehoek, dan kun je ervan verzekerd zijn dat het inderdaad om een plat vlak gaat.
Bij vierhoeken, vijfhoeken, etc., moet je nauwkeuriger kijken.
Om te controleren dat zo'n figuur echt vlak is, kun je gebruiken dat in een plat vlak alleen evenwijdige of elkaar snijdende lijnen liggen. Lijnen die niet evenwijdig zijn èn elkaar niet snijden heten kruisende lijnen. Lijnen die elkaar kruisen kunnen nooit in één vlak liggen.

Om in een doorsnede berekeningen te kunnen uitvoeren teken je hem op ware grootte.
Daarmee wordt bedoeld dat alle hoeken hun werkelijke vorm hebben en alle zijden hun werkelijke lengte (eventueel op schaal getekend). Bij het tekenen op ware grootte construeer je vaak driehoeken met behulp van de passer. Teken hulpfiguren (vaak rechthoekige driehoeken) waarvan je de afmetingen al kent om onbekende lengten en hoeken te vinden.

Je ziet hier een balk ABCD.EFGH . Gegeven is AB=6 , BC=3 , CG=4 . De punten en zijn de middens van de ribben waarop ze liggen.
Waarom is vierhoek een doorsnede van een plat vlak met de gegeven balk?
Teken doorsnede DPQG op ware grootte.

Vierhoek is een doorsnede van een plat vlak met de gegeven balk omdat de lijnen en evenwijdig lopen.

De lengte van DG kun je halen uit rechthoekige ΔDCG : DG=45 .

De lengte van DP kun je halen uit rechthoekige ΔDAP : DP=18 .

Omdat BQ=2 kun je de lengtes van PQ en QG ook berekenen: PQ=QG=13 .

Om het trapezium te kunnen tekenen, is het handig om eerst nog de lengte van een diagonaal te berekenen, bijvoorbeeld PG=34 . Nu kun je de figuur construeren door twee driehoeken te maken met passer en liniaal.

In Voorbeeld is een doorsnede van een plat vlak met een balk getekend. Je wilt die doorsnede op ware grootte tekenen.

Waarom zijn de lijnen en evenwijdig?

De lijn is hypothenusa van een rechthoekige driehoek met rechthoekszijden en .
De lijn is hypothenusa van een rechthoekige driehoek met rechthoekszijden en .
Beide lijnen liggen in evenwijdige vlakken (voorvlak en achtervlak van de balk) en de driehoeken en zijn gelijkvormig.

Bereken de lengte van DG en die van DP .

Doen, gebruik de stelling van Pythagoras. Het antwoord staat in het voorbeeld.

Reken nu de lengtes van PQ en QG na.

Doen, gebruik de stelling van Pythagoras en eventueel de gelijkvormigheid.

Bereken de lengte van diagonaal PG .

Doen, gebruik de stelling van Pythagoras in ΔPCG .

Teken trapezium op ware grootte.

Teken eerst ΔDGP (daarvan weet je alle zijden) en zet daar ΔPGQ op.

Gegeven is balk ABCD.EFGH met AB=6 cm, BC=4 cm en BF=5 cm. M is het midden van AE , N is het midden van CG .

Er worden nu steeds twee lijnen gegeven. Schrijf op of ze elkaar snijden, evenwijdig zijn of elkaar kruisen.

MH en BN .

Evenwijdige lijnen.

MB en HC .

Kruisende lijnen.

AE en HG .

Kruisende lijnen.

MF en AB .

Snijdende lijnen.

MN en HB .

Snijdende lijnen.

CM en AF .

Kruisende lijnen.

Gegeven is balk ABCD.EFGH met AB=6 cm, BC=4 cm en BF=5 cm. M is het midden van AE , N is het midden van CG en K ligt op BF met BK=1 cm.

Is HMKN een doorsnede van een vlak met deze balk? Licht je antwoord toe.

Nee, want bijvoorbeeld MK en HN zijn niet evenwijdig.

Is KEG een doorsnede van een vlak met deze balk? Licht je antwoord toe.

Ja, van deze driehoek liggen alle zijden op de grensvlakken van de balk.

Is KMN een doorsnede van een vlak met deze balk? Licht je antwoord toe.

Nee, van deze driehoek liggen maar twee zijden op de grensvlakken van de balk, de andere zijde niet. Er zijn dus nog punten van het vlak door K, M en N die binnen of op de balk en buiten de gegeven driehoek liggen.

Vierhoek HMBN is een doorsnede van een vlak met de gegeven balk.

Teken deze vierhoek op ware grootte. Schrijf alle noodzakelijke berekeningen op.

MB=62+2,52=42,25=6,5 en BN=42+2,52=22,254,7 .
Verder is diagonaal MN=62+42=527,2 .
Nu kun je eerst ΔMBN tekenen. Maar omdat MH=BN en HN=MB kun je ΔMHN daar tegenaan tekenen.

Hier zie je een regelmatig driezijdig prisma ABC.DEF waarvan alle zijden 8 cm lang zijn. De punten P, K, L, M en N zijn steeds de middens van de ribben waar ze op liggen.

Waarom is vierhoek KLMN de doorsnede van een vlak met dit prisma?

De lijnstukken KL en MN liggen op evenwijdige lijnen en de andere twee zijden van de vierhoek snijden deze beide lijnen.

Teken vierhoek KLMN op ware grootte. Schrijf alle daarvoor noodzakelijke berekeningen op.

MN=8 en KL=4 cm (vanwege de gelijkvormigheid van de driehoeken KBL en ABC ). Verder is NK=LM=42+42=42 .
KLMN is een gelijkbenig trapezium. In de figuur zie je hoe je het nu kunt tekenen.

Bereken (als je dat bij b nog niet hebt gedaan) alle hoeken van vierhoek KLMN in graden nauwkeurig.

In de figuur bij b zie je dat zodat .
De vierhoek heeft dus twee hoeken van ongeveer en twee van ongeveer .

Deze tekening stelt een tent voor. De afmetingen zijn in de figuur gegeven. Ga er van uit dat de lichter gekleurde stippellijnen in een snijpunt loodrecht op elkaar staan.

is de nok van de tent.
Om de hoek die de vlakken en met elkaar maken te bepalen moet je in een vlak kijken waar hun snijlijn loodrecht op staat. Die hoek heet de standhoek van beide vlakken. Je kunt hem zien in een vooraanzicht van de tent, maar ook in de doorsnede .
Bereken de standhoek van de vlakken en .

De gevraagde hoek is .

Omdat is .
Dus is .

Bekijk het berekenen van de standhoek van de vlakken en in Voorbeeld.

Bereken zelf de standhoek van de vlakken en het grondvlak .

is het midden van . De standhoek is dan .

Omdat is en dus .

Je ziet hier in balk ABCD.EFGH twee keer een figuur getekend die vier hoekpunten heeft.

Leg uit bij welke van beide figuren er sprake is van de doorsnede van een plat vlak en de getekende balk. Licht je antwoord toe.

Alleen in de rechter figuur is daarvan sprake.
De lijnen BQ en GH in de linkerfiguur zijn kruisende lijnen, dus kunnen die lijnen nooit in één vlak liggen. In de rechter figuur zijn de lijnen CH en PQ evenwijdig (vanwege de gelijkvormigheid van de driehoeken APQ en DCH , waardoor de hoeken van beide driehoeken gelijk zijn).

Je ziet hier een balk ABCD.EFGH met daarin de punten P, Q en R die alle drie het midden van een ribbe van de balk vormen.

Schrijf van de volgende lijnen op of ze elkaar snijden, elkaar kruisen, of evenwijdig zijn. Licht je antwoord toe.

PQ en BF .

Kruisend, deze lijnen liggen niet in één vlak.

PQ en RG .

Snijdend, deze lijnen liggen in vlak PCGR .

PR en GH .

Kruisend, deze lijnen liggen niet in één vlak.

RG en PC .

Evenwijdig en deze lijnen liggen in vlak PCGR .

PC en AD .

Snijdend, deze lijnen liggen in vlak ABCD .

Van de regelmatige vierzijdige piramide ABCD.T is punt P het midden van ribbe CT en punt Q het midden van ribbe DT . Verder is gegeven dat AB=BC=8 cm en AT=12  cm.

Bereken de lengte van lijnstuk BP .

ΔBCT is een gelijkbenige driehoek met hoogte TM=122-42=128=82 . Als N het midden is van MC , dan is ΔBNP rechthoekig met rechthoekszijden BN=6 en NP=42 (gebruik de gelijkvormigheid van de driehoeken NCP en MCP ).
En dus is BP=62+(42)2=68 .

Vierhoek ABPQ is de doorsnede van de piramide met een vlak.

Teken deze doorsnede op ware grootte.

Vierhoek ABPQ is een symmetrisch trapezium met AB=8 cm, PQ=4 cm en BP=AQ=68 cm.

Bereken de hoeken van vierhoek ABPQ in graden nauwkeurig.

In de figuur bij b zie je dat zodat .
De vierhoek heeft dus twee hoeken van ongeveer en twee van ongeveer .

Op de foto hieronder zie je kinderen spelen op een speeltoestel. Het speeltoestel is een constructie van metalen buizen waarin een net is gespannen. Op de tekening ernaast zie je de metalen constructie die bestaat uit vier even grote ruiten. Elke zijde van zo’n ruit is 3 meter lang. Elk van die ruiten heeft bij het punt op de grond een hoek van . Alle verticale stippellijnen staan loodrecht op vierkant ABCD . De vier ruiten vormen samen met de vier opstaande driehoeken en het vierkante grondvlak een lichaam.

Bereken de hoeken van dwarsdoorsnede ACT van dit lichaam in graden nauwkeurig.

Je hebt (vorige onderdeel, verwerken) uitgerekend dat en .

Dus is zodat .
Hieruit volgt en .

Neem aan dat M het midden van AD en N dat van BC is.

Teken de dwarsdoorsnede MNGTE van dit lichaam op ware grootte.

Dit is een symmetrische vijfhoek met , en .

Hier zie je een vereenvoudigd model van het dak van een stolpboerderij. Het dak is zuiver symmetrisch, dus de ribben AE , DE , BF en CF zijn even lang en EF loopt evenwijdig met AB en CD .

Bereken de standhoek van de vlakken en .

Teken doorsnede met op met en op met . is een gelijkbenige driehoek met basis en hoogte m.
De gevraagde standhoek is .
Omdat is .

Waarom is niet de standhoek van de vlakken en ?

Omdat vlak niet loodrecht op de snijlijn van en staat.

De kubuswoning ontworpen door architect Piet Blom is beroemd. In Helmond en in Rotterdam zijn van deze kubuswoningen gebouwd. Hiernaast zie je een opengewerkt model. Het betreft daar in grote lijnen een kubus die op zijn punt staat, er zitten dus twee hoekpunten die zijn verbonden met een lichaamsdiagonaal recht boven elkaar. Deze kubus staat op een brede paal waarin zich de toegang bevindt.

In de kubuswoning zitten drie vloeren, de onderste vloer is driehoekig, de middelste zeshoekig en de bovenste eigenlijk weer driehoekig, maar daar zijn opstaande driehoekige wanden gemaakt die evenwijdig lopen met vlakken van de kubus.

Bekijk het opengewerkte model van een kubuswoning. Je gaat dit model zelf tekenen met behulp van het werkblad.

Maak de kubus op zijn punt (die lijkt op het hierboven getekende model) af.

Zie figuur bij b.

Neem aan dat de middelste vloer de middens van ribben met elkaar verbindt.

Teken die vloer in jouw kubus.

Neem aan dat de bovenste vloer halverwege de middelste vloer en de top van de kubus zit. Er zijn drie opstaande driehoekige zijwanden op gemaakt.

Teken deze vloer in je kubus inclusief de opstaande zijwanden.

Begin met de driehoekige vloer. Daartoe deel je het lijnstuk vanaf het midden M van de middelste vloer naar de top G in twee gelijke delen. Een horizontale lijn door dit punt in diagonaalvlak ABGH snijdt ribbe GH en dat is een hoekpunt van deze vloer. Nu trek je een lijnstuk evenwijdig aan HF tot ribbe FG en vanuit het punt op die ribbe een lijnstuk evenwijdig aan FC tot ribbe GC en tenslotte weer terug naar het punt op ribbe GH . Let op het stippelen.

Werkblad bij opgave

Je hebt in de voorgaande opgave zelf een eenvoudige kubuswoning getekend. Ga er weer van uit dat de middelste verdiepingsvloer de middens van ribben verbindt en dat de bovenste verdiepingsvloer halverwege de middelste verdiepingsvloer en de top van de kubus zit. Neem aan dat de hoogte tussen de bovenste twee verdiepingsvloeren 2,50 m is.

Hoe hoog zit dan de top van de kubus boven de onderste punt ervan?

De hoogte tussen deze twee verdiepingen is eenvierde deel van de totale hoogte van de kubus. Die is dus 10 m.

Hoe groot zijn dan alle ribben van de kubus?

Als die ribben een lengte van a m hebben, dan is AG=a3=10 . Dus de ribbelengte is a=1035,77  m.

De hoek tussen de lijnstukken AH en AG is de hoek die alle grensvlakken van de kubus met de verticale lijn AG maken. Bereken deze hoek in tienden van graden nauwkeurig.

Omdat ABGH een rechthoekig diagonaalvlak van de kubus is, is , zodat .

Je ziet hier een balk ABCD.EFGH met daarin de punten P, Q en R die alle drie het midden van een ribbe van de balk vormen.

Zijn de lijnen en snijdende lijnen?

Ja, ze liggen beide in één vlak, namelijk het bovenvlak en zijn niet evenwijdig.

Zijn de lijnen en snijdende lijnen?

Nee, ze liggen niet in één vlak en zijn niet evenwijdig.

Is een doorsnede van deze balk met een plat vlak?

Nee, want de lijnen en zijn kruisende lijnen.

Is een doorsnede van deze balk met een plat vlak?

Ja, want de lijnen en snijden elkaar op het verlengde van .

Ja, want de lijnen en snijden elkaar op het verlengde van .
En twee snijdende lijnen vormen precies één vlak.

In kubus is het midden van en het midden van . De ribben van de kubus zijn cm lang.

Waarom is de doorsnede van een vlak met deze kubus?

.

Teken deze doorsnede op ware grootte en bereken de hoeken ervan.

De hoeken van zijn dus , , en .

is een symmetrisch trapezium met , en . Voor de tekening is ook de hoogte handig. Die is .

Omdat is .
De hoeken van zijn dus , , en .

Bereken de standhoek van vlak en het grondvlak .

is het snijpunt van en .
is het snijpunt van en .
De gevraagde standhoek is .
dus .