de begrippen vergelijking en oplossing van een vergelijking met één variabele;
vergelijkingen met één variabele grafisch oplossen, eventueel met behulp van inklemmen;
vergelijkingen met één variabele oplossen door vergelijkend rekenen, terugrekenen en/of de balansmethode.
de begrippen variabele, formule, tabel en grafiek;
bij een formule een tabel en een grafiek maken;
uitdrukkingen en formules herleiden door termen op te tellen of af te trekken of factoren te vermenigvuldigen en/of haakjes weg te werken.
Een rol behang is cm breed. De hoogte van de kamer is cm. Om het behang aan de onderkant te kunnen bijsnijden maak je elke baan cm langer dan de hoogte van de kamer.
Voor de oppervlakte van een baan behang geldt dus:
Leg uit waarom deze formule klopt.
Je moet eerst cm optellen bij de lengte . Dan heb je de juiste afmeting en kun je de oppervlakte berekenen door te vermenigvuldigen met .
De kamer die je gaat behangen is cm hoog. Hoe groot is de oppervlakte van een baan behang?
cm²
Op school staat een kopieermachine. Leerlingen mogen daar voor € 0,10 per kopie gebruik van maken. De school huurt deze machine voor € 150,00 per maand en elke kopie kost de school eurocent.
De vraag:
Noem het aantal kopieën per maand en de vergelijking wordt:
In een vergelijking zijn twee uitdrukkingen met één of meer variabelen gelijk aan elkaar. In
deze vergelijking staan aan de linkerzijde van het isgelijkteken de kosten per maand en aan
de rechterzijde de inkomsten per maand. Hij bevat één variabele: .
Je zoekt de waarden van die ervoor zorgen dat de linker- en rechterzijde van
de vergelijking gelijk zijn, dat zijn de oplossingen van de vergelijking.
Deze vergelijking heeft één oplossing: .
Ga maar na:
Maar hoe kom je aan die oplossing en waarom is er maar één?
Als je de oplossing niet meteen ziet, kun je er altijd uitkomen door getallen voor
in te vullen (te substitueren), net zolang tot je de juiste waarde voor gevonden hebt.
Links van het isgelijkteken heb je: en rechts van het
isgelijkteken heb je: .
Maak daarbij een tabel.
0 | 1000 | 2000 | 3000 | 4000 | 5000 | 6000 | 7000 | 8000 | |
150 | 225 | 300 | 375 | 450 | 525 | 600 | 675 | 750 | |
0 | 100 | 200 | 300 | 400 | 500 | 600 | 700 | 800 |
In dit geval zit de oplossing meteen in de tabel: bij zijn en
gelijk!
Vaak moet je nog verder zoeken door de tabel te verfijnen.
Dan kun je
ook een grafiek gebruiken: bij het snijpunt van en zijn beide gelijk. De waarde van
die daarbij hoort, kun je aflezen (vaak: schatten). Met behulp van nauwkeuriger tabellen rond het snijpunt kun je de waarden van
steeds nauwkeuriger bepalen. Dit proces heet inklemmen.
In dit geval zijn de grafieken van en rechte lijnen en is er maar één snijpunt, en dus precies één oplossing.
Op school komt een nieuwe kopieermachine. Leerlingen mogen daar voor € 0,10 per kopie gebruik van maken. De school huurt deze machine voor € 220,00 per maand en elke kopie kost de school € 0,085. De vraag is: vanaf welk aantal kopieën per maand zijn de kosten voor het gebruik van deze kopieermachine even groot als de inkomsten?
Welke vergelijking hoort hierbij?
Kort gezegd is de vraag: wanneer zijn de kosten gelijk aan de inkomsten. Daarom maak je eerst een formule voor de kosten. Dat is € 220,00 per maand plus € 0,085 per kopie. De formule voor de kosten per maand is dus: , waarbij het aantal kopieën dat gemaakt wordt in een maand.
De inkomsten zijn € 0,10 per kopie. Dus de formule daarbij is , waarbij weer het aantal kopieën per maand is. Let op: dat je in beide formules dezelfde variabele kiest, anders kun je de vergelijking niet oplossen.
De vergelijking is dus:
Maak bij deze vergelijking een tabel en de bijhorende grafiek.
In de tabel zet je de linkerkant (L) van de vergelijking, dat is . En (R) aan de rechterkant van het isgelijkteken, dat is . Vervolgens kies je waarden voor en substitueer je deze in de formule. Je krijgt dan de tabel:
Bij deze tabel maak je een grafiek. Het snijpunt van de grafiek is het punt waar de kosten gelijk zijn aan de inkomsten:
Probeer zo nauwkeurig mogelijk uit de tabel en de grafiek af te lezen welke waarde van de oplossing van de vergelijking geeft.
kopieën
Het snijpunt van de grafiek is de oplossing van de vraag. In de tabel zie je dat tussen en groter wordt dan , terwijl tot die tijd groter was dan . In de grafiek zie je dan ook dat het snijpunt tussen en ligt en kun je aflezen dat het snijpunt ongeveer bij ligt. Een schatting vlak bij is ook goed.
De vergelijking is niet exact op te lossen met behulp van de grafiek. Waarom is dat in het geval van de kopieermachine ook niet echt nodig?
Het dekken van de kosten komt in de praktijk niet op één kopie aan. De school hoopt een wat ruimer aantal kopieën te verkopen om ook onvoorziene bijkomende kosten te kunnen dekken. Je noemt dat ook wel een ruimere
Je kunt de uitkomst wel exact bepalen met behulp van een tabel en de methode van inklemmen. Kies waarden rond het getal .
Op school staat een kopieermachine. Leerlingen mogen daar voor € 0,10 per kopie gebruik van maken. De school huurt deze machine voor € 150,00 per maand en elke kopie kost de school eurocent.
De vraag:
Noem het aantal kopieën per maand en de vergelijking wordt:
Een vergelijking als kun je oplossen door te bekijken hoe je moet rekenen.
Het rekenschema is:
En dus kun je zo terugrekenen:
Dit betekent: kopieën.
Bij de vraag:
Deze vergelijking kun je niet oplossen door terugrekenen omdat de variabele aan beide zijden van het isgelijkteken voorkomt.
Nu kun je beter de balansmethode toepassen: voer aan beide zijden van het isgelijkteken dezelfde bewerking uit.
De oplossing gaat dan zo:
beide zijden
beide zijden verwisselen
beide zijden delen door
Je ziet dat je dezelfde oplossing krijgt als bij Uitleg.
Op school komt een nieuwe kopieermachine. Leerlingen mogen daar voor € 0,10 per kopie gebruik van maken. De school huurt deze machine voor € 220,00 per maand en elke kopie kost de school € 0,085. De vraag is: vanaf welk aantal kopieën per maand zijn de kosten voor het gebruik van deze kopieermachine
Welke vergelijking hoort hier bij?
Bijvoorbeeld , als het aantal maandelijkse kopieën voorstelt.
Los deze vergelijking op met behulp van terugrekenen.
Rekenschema:
Terugrekenschema:
Dus .
Laat zien dat je deze vergelijking ook kunt oplossen met de balansmethode.
Dat gaat zo:
beide zijden
beide zijden delen door
Op school komt een nieuwe kopieermachine. Leerlingen mogen daar voor € 0,10 per kopie gebruik van maken. De school huurt deze machine voor € 220,00 per maand en elke kopie kost de school € 0,085. De vraag is: vanaf welk aantal kopieën per maand zijn de kosten voor het gebruik van deze kopieermachine even groot als de inkomsten?
Welke vergelijking kun je hierbij opstellen?
Bijvoorbeeld , als het aantal maandelijkse kopieën voorstelt.
Waarom kun je deze vergelijking niet oplossen door terugrekenen?
Omdat de variabele aan beide zijden voorkomt.
Los deze vergelijking op met de balansmethode.
Zo bijvoorbeeld:
beide zijden
beide zijden verwisselen
beide zijden delen door
Welk antwoord geef je op de vraag die aan het begin werd gesteld?
Bij ongeveer kopieën.
Je ziet hier een viertal vergelijkingen.
Los ze op met behulp van terugrekenen of met behulp van de balansmethode.
Geef exacte antwoorden.
Beide methoden zijn bruikbaar.
Je vindt .
Dit kan alleen met de balansmethode. Bijvoorbeeld zo:
beide zijden
beide zijden
beide zijden
.
Beide methoden kunnen, terugrekenen ligt het meest voor de hand. Denk er wel om dat er bij terugrekenen vanuit een kwadraat twee mogelijkheden zijn.
geeft en/of .
.
Beide methoden kunnen, terugrekenen ligt het meest voor de hand.
geeft .
In een
De
Deze methode kun je goed gebruiken als je toch al grafieken hebt die je vergelijkt, of als de andere twee niet werken.
De
Deze methode is alleen bruikbaar als je ervoor kunt zorgen dat de variabele precies één keer voorkomt.
De
Ook zijn er nog wel andere handigheden die je kunnen helpen bij het oplossen van vergelijkingen.
Een bekende manier is het opschrijven van een eenvoudige berekening die dezelfde structuur heeft als de vergelijking. Dit heet wel vergelijkend rekenen.
In de voorbeelden zie je hoe deze methoden worden toegepast.
Twee kaarsen worden tegelijk aangestoken.
De eerste kaars is cm en wordt elk uur cm korter.
De tweede kaars is cm en wordt elk uur cm korter.
Noem je de brandtijd in uren , dan geeft de vergelijking aan wanneer de kaarsen even lang zijn.
Bereken nu wanneer deze twee kaarsen even lang zijn. Ofwel: voor welke waarden van is deze vergelijking waar?
Maak een tabel en een grafiek bij en .
0 | 1 | 2 | 3 | 4 | 5 | 6 | 7 | 8 | |
|
20,00 | 18,50 | 17,00 | 15,50 | 14,00 | 12,50 | 11,00 | 9,50 | 8,00 |
|
30,00 | 26,75 | 23,50 | 20,25 | 17,00 | 13,75 | 10,50 | 7,25 | 4,00 |
Je ziet nu dat de oplossing tussen en zit. Je maakt dan een nieuwe tabel tussen en met in één decimaal.
Nu vind je dat de oplossing tussen en zit. Op gehelen afgerond krijg je . De kaarsen zijn dus na ongeveer zes uur even lang.
Wil je het antwoord nog nauwkeuriger krijgen, dan maak je een tabel tussen en met in twee decimalen. Je vindt dan de oplossing tussen en . Op één decimaal nauwkeurig wordt je antwoord . De kaarsen zijn dus na ongeveer uur even lang, dat is na uur en minuten ( maal minuten).
Wil je een nog nauwkeuriger antwoord, dan maak je een tabel tussen en met in drie decimalen.
En zo kun je eindeloos doorgaan. Deze procedure heet inklemmen.
In het voorbeeld wordt de vergelijking opgelost.
Hoe kun je met behulp van de grafiek een eerste benadering van de oplossing aflezen?
Door de waarde van bij het snijpunt zo nauwkeurig mogelijk te schatten.
Door de waarde van bij het snijpunt zo nauwkeurig mogelijk te schatten. Het snijpunt is het punt waar beide zijden van de vergelijking gelijk zijn.
Maak nu zelf de tabel tussen en en bepaal de oplossing in één decimaal nauwkeurig.
11,36 | |||||||||||
11,183 |
Bij is kleiner dan en bij is groter dan . Dat betekent dat de oplossing tussen en ligt en dat dus de oplossing is in één decimaal nauwkeurig.
Bepaal nu je oplossing in twee decimalen nauwkeurig.
De oplossing ligt tussen en en is dus .
Bepaal tot slot je oplossing in drie decimalen nauwkeurig.
Maak een tabel tussen en . Je krijgt dan de tabel:
De oplossing zit tussen en en is dus .
Twee schildersbedrijven adverteren met hun kosten. Ze beweren allebei heel goedkoop te zijn.
Schildersbedrijf A:
Schildersbedrijf B:
Welke vergelijking hoort bij de vraag:
, waarbij het aantal vierkante meter dat geschilderd moet worden.
Om de vergelijking op te stellen, moet je de kosten voor beide schildersbedrijven aan elkaar gelijkstellen.
De formule voor de kosten bij schildersbedrijf A is: , waarbij het aantal vierkante meter is.
De formule voor de kosten bij schildersbedrijf B is: , waarbij het aantal vierkante meter is. Let op! In beide formules moet je dezelfde variabele gebruiken.
De vergelijking wordt dan .
Los de vergelijking in één decimaal nauwkeurig op.
Maak eerst een tabel voor en voor . Je krijgt dan de tabel:
0 | 10 | 20 | 30 | 40 | 50 | 60 | 70 | 80 | 90 | 100 | |
0,00 | 300,00 | 600,00 | 900,00 | 1200,00 | 1500,00 | 1800,00 | 2100,00 | 2400,00 | 2700,00 | 3000,00 | |
48,00 | 337,50 | 627,00 | 916,50 | 1206,00 | 1495,50 | 1785,00 | 2074,50 | 2364,00 | 2653,50 | 2943,00 |
Maak daarna de grafiek:
In de grafiek zie je dat de oplossing tussen en ligt. Je krijgt dan de tabel:
45 | 46 | 47 | 48 | 49 | 50 | |
1350,00 | 1380,00 | 1410,00 | 1440,00 | 1470,00 | 1500,00 | |
1350,75 | 1379,70 | 1408,65 | 1437,60 | 1466,55 | 1495,50 |
Je ziet dat de oplossing tussen en ligt. Tussen deze waarden maak je een tabel. Je krijgt dan de tabel:
45,0 | 45,1 | 45,2 | 45,3 | 45,4 | 45,5 | 45,6 | 45,7 | 45,8 | 45,9 | 46,0 | |
1350,00 | 1353,00 | 1356,00 | 1359,00 | 1362,00 | 1365,00 | 1368,00 | 1371,00 | 1374,00 | 1377,00 | 1380,00 | |
1350,75 | 1353,65 | 1356,54 | 1359,44 | 1362,33 | 1365,23 | 1368,12 | 1371,02 | 1373,91 | 1376,81 | 1379,70 |
In de tabel zie je dat de oplossing tussen en ligt. Tussen deze waarden maak je een tabel. Je krijgt dan de tabel:
45,7 | 45,71 | 45,72 | 45,73 | 45,74 | 45,75 | 45,76 | 45,77 | 45,78 | 45,79 | 45,80 | |
1371,00 | 1371,30 | 1371,60 | 1371,90 | 1372,20 | 1372,50 | 1372,80 | 1373,10 | 1373,40 | 1373,70 | 1374,0 | |
1371,02 | 1371,305 | 1371,594 | 1371,884 | 1372,173 | 1372,463 | 1372,752 | 1373,042 | 1373,331 | 1373,621 | 1373,91 |
Je ziet dat de oplossing tussen en ligt. Op één decimaal nauwkeurig is de oplossing van de vergelijking dus . Dat betekent dat bij het schilderen van 45,7 vierkante meter beide schildersbedrijven even duur zijn.
De eerste kaars is cm en wordt elk uur cm korter.
Na hoeveel uur is deze kaars nog cm lang?
Voor de lengte van de kaars past de formule als de tijd in uren en de lengte in cm is.
De vraag kun je vertalen naar de vergelijking .
Deze vergelijking kun je op meerdere manieren oplossen:
Door vergelijkend rekenen:
betekent , dus .
betekent , dus uur.
Door een terugrekenschema te gebruiken:
Vanuit de variabele moet je zo rekenen:
En dus kun je zo terugrekenen:
Dus is .
Door de balansmethode te gebruiken:
beide zijden aftrekken
beide zijden delen door
Ook hier vind je uur.
Bekijk in
Wat is kenmerkend voor een vergelijking waarbij dit kan?
De variabele komt precies één keer in de vergelijking voor.
Bekijk de vergelijking
Laat zien dat deze vergelijking op alle drie de beschreven manieren kan worden opgelost.
Voer de drie oplossingsmethoden uit.
Zo bijvoorbeeld:
Door vergelijkend rekenen:
betekent , dus .
betekent , dus .
geeft .
Door terug te rekenen:
.
Door de balansmethode te gebruiken:
beide zijden aftrekken
beide zijden delen door
beide zijden worteltrekken
Bekijk de vergelijking
Los deze vergelijking zo handig mogelijk op.
Terugrekenen: geeft .
Bekijk de vergelijking
Los deze vergelijking zo handig mogelijk op.
Terugrekenen: .
Los de volgende vergelijkingen op.
Gebruik de methode die je het handigst vindt.
geeft en/of .
geeft
Twee kaarsen worden tegelijk aangestoken.
De eerste kaars is cm en wordt elk uur cm korter.
De tweede kaars is cm en wordt elk uur cm korter.
Noem je de brandtijd in uren , dan geeft de vergelijking aan wanneer de kaarsen even lang zijn.
Bereken nu wanneer deze twee kaarsen even lang zijn. Ofwel: voor welke waarden van is deze vergelijking waar?
De vergelijking kun je niet oplossen met terugrekenen.
Maar wel met de balansmethode:
beide zijden optellen
beide zijden aftrekken
beide zijden door delen
Bekijk in het voorbeeld hoe je de balansmethode gebruikt om een vergelijking op te lossen.
Los nu zelf de vergelijkingen op.
Los de vergelijkingen op.
Neem een getal in je hoofd. Vermenigvuldig het getal met en tel bij het antwoord op.
Trek hiervan twee keer het getal af en neem de helft van wat je nu hebt gevonden.
Als je me nu de uitkomst van deze berekening vertelt, weet ik het getal dat je had bedacht.
Hoe kan dat? Geef een duidelijke uitleg door de bijbehorende vergelijking op te stellen.
Noem het getal en de uitkomst .
De vergelijking die je moet oplossen is .
De linkerzijde van de vergelijking kun je herleiden. De vergelijking wordt: .
Als je de uitkomst weet, dat kun je het getal berekenen door er af te trekken.
Hoveniersbedrijf Jongman rekent voor het winterklaar maken van een tuin € plus € 2,50 per m
Maak een formule bij het verband tussen de oppervlakte van de tuin en de kosten voor het winterklaar maken.
Je betaalt sowieso € . Daarbovenop betaal je € voor elke vierkante meter. Je berekent dus de kosten door € op te tellen bij € maal het aantal vierkante meter . In een formule wordt dat:
Meneer Van Gils heeft zijn tuin laten opknappen. Hij krijgt een rekening van € . Welke vergelijking moet je oplossen om te weten hoe groot de tuin van meneer Van Gils is?
De kosten zijn dus € . Je substitueert 475,00 voor in de formule. Je krijgt de volgende vergelijking:
Los deze vergelijking op met behulp van een tabel en een grafiek. Hoe groot is de tuin van meneer Van Gils? Geef je antwoord in m
160 m
Je krijgt dan de tabel:
|
0 | 50 | 100 | 150 | 200 | 250 | 300 | 350 | 400 |
|
75 | 200 | 325 | 450 | 575 | 700 | 825 | 950 | 1075 |
Maak daarbij een grafiek:
In de grafiek lees je af dat . Dus de tuin van meneer Van Gils is 160 m
Het concurrerende hoveniersbedrijf Green Garden rekent voor het winterklaar maken slechts € 25,00 en daarbij € 3,60 per m
Je stelt de twee formules voor de kosten van beide bedrijven aan elkaar gelijk. De formule voor Jongman heb je al, die is .
Op dezelfde manier stel je de formule voor Green Garden op:
De vergelijking wordt dus:
Los deze vergelijking op met behulp van tabellen en een grafiek door in te klemmen. Geef je antwoord in gehele m
m
In deze vergelijking is en . Je krijgt dan de tabel:
0 | 10 | 20 | 30 | 40 | 50 | 60 | 70 | 80 | 90 | 100 | |
75 | 100 | 125 | 150 | 175 | 200 | 225 | 250 | 275 | 300 | 325 | |
25 | 61 | 97 | 133 | 169 | 205 | 241 | 277 | 313 | 349 | 385 |
Hierbij maak je een grafiek:
In de grafiek lees je af dat het snijpunt tussen en ligt. Dus maak je een nauwkeuriger tabel met waarden voor : en . Je krijgt dan de tabel:
45,0 | 45,1 | 45,2 | 45,3 | 45,4 | 45,5 | 45,6 | 45,7 | 45,8 | 45,9 | 46,0 | |
187,50 | 187,75 | 188,00 | 188,25 | 188,50 | 188,75 | 189,00 | 189,25 | 189,50 | 189,75 | 190,00 | |
187,00 | 187,36 | 187,72 | 188,08 | 188,44 | 188,80 | 189,16 | 189,52 | 189,88 | 190,24 | 190,60 |
Het snijpunt ligt tussen en . Dus in gehele m
Er is een verband tussen de lengte (in cm) van je voet en je schoenmaat:
Beschrijf dit verband met een rekenschema.
Het rekenschema begint met de lengte van je voet. Die is gelijk aan , dus dat schrijf je eerst op. Daarna vermenigvuldig je dit met en tel je er vervolgens nog bij op. Dan weet je je schoenmaat en die is gelijk aan .
Stel een formule op bij het verband tussen en .
Als je invult, komt er uit. Hierdoor weet je dat de formule moet beginnen met . Als je de invult, ga je dit eerst vermenigvuldigen met en daarna tel je er nog bij op. Je kunt nu de formule afmaken: .
Bereken je schoenmaat als je voet cm lang is.
Je schoenmaat is dan .
Bereken je schoenmaat met behulp van het rekenschema of de formule. Vul voor in en bereken hiermee . Met de formule ziet je dat je schoenmaat is.
Welke vergelijking hoort er bij de vraag:
Geef een terugrekenschema.
De schoenmaat is gegeven en die is in de formule gelijk aan . Vul voor de nu de gegeven schoenmaat in. De voetlengte is onbekend, zowel in de formule als in de vraag. Hierdoor weet je zeker dat je de juiste vergelijking hebt opgeschreven: .
Los deze vergelijking op door terug te rekenen.
Bekijk het terugrekenschema en het terugrekenschema.
Maak eerst het terugrekenschema aan de hand van het rekenschema. Draai de pijlen om en neem de inverse van en . Je weet dat de schoenmaat gelijk is aan . Dit kun je nu in het terugrekenschema invullen en je weet wat is.
Voor een toets kun je maximaal punten krijgen. Het cijfer wordt berekend met de formule . De staat voor het cijfer en de voor het aantal punten.
Welke cijfer heb je als je punten hebt behaald? Rond af op één decimaal.
Het aantal punten is gelijk aan . Vul dit in de formule in om het cijfer te berekenen. Je krijgt dan de volgende berekening: .
Maak een terugrekenschema bij deze formule.
Rekenschema:
Terugrekenschema:
Om het terugrekenschema te maken, kun je het beste gebruik maken van het rekenschema. Als je het rekenschema hebt gemaakt, draai je de pijlen om. Vervolgens schrijf je de inverse van , en op.
Rekenschema:
Terugrekenschema:
Jan Willem had een voor de toets.
Welke vergelijking moet je oplossen om uit te rekenen hoeveel punten hij had? Los die vergelijking op.
Je moet oplossen . Hij heeft punten behaald.
Maak gebruik van het terugrekenschema van opdracht b. Je weet dat zijn punt een is. Hiervan haal je er eentje vanaf . Dit deel je vervolgens door wat de volgende berekening geeft: . Als laatste vermenigvuldig je dit met en weet je hoeveel punten hij heeft behaald. punten.
Welke formule hoort bij het terugrekenschema?
Controleer je formule met behulp van c.
Maak gebruik van het terugrekenschema. Als je invult, komt er uitgerold. De formule begint dus met . Als je invult haal je er eerst vanaf. Daarna deel je alles door , dus moet samen in de teller van de breuk komen te staan. Als laatste vermenigvuldig je alles met . De formule komt er dan als volgt uit te zien: .
Los de vergelijkingen op.
Los de vergelijkingen op.
Mina en Yassin hebben beiden een moestuin. Beide moestuinen hebben dezelfde oppervlakte, maar andere afmetingen. Noem de standaard afmetingen bij bij meter. De moestuin van Mina is elf meter langer maar twee meter korter in de breedte. De moestuin van Yassin is vier meter langer en drie meter breder.
Met welke formule kun je de oppervlakte van de moestuin van Yassin berekenen?
De moestuin wordt vier meter langer, dus de lengte is gelijk aan . De moestuin wordt ook drie meter breder, dus de breedte is gelijk aan . De oppervlakte van de moestuin kun je berekenen door lengte keer breedte te doen. De oppervlakte van de moestuin van Yassin is gelijk aan .
Met welke formule kun je de oppervlakte van de moestuin van Mina berekenen?
De moestuin wordt elf meter langer, dus de lengte is gelijk aan . De moestuin wordt in de breedte twee meter ingekort, dus de breedte is gelijk aan . De oppervlakte van de moestuin kun je berekenen door lengte keer breedte te doen. De oppervlakte van de moestuin van Mina is gelijk aan .
De oppervlaktes van de moestuinen van Mina en Yassin zijn even groot. Welke afmetingen hebben ze?
Los op: .
Dit geeft na haakjes wegwerken: .
De afmetingen van Yassin' moestuin zijn bij m.
De afmetingen van Mina's moestuin zijn bij m.
Hoeveel m² is de oppervlakte van de moestuinen?
m²
Er geldt dat , dus dit kun je invullen in de formule voor de oppervlakte van de moestuin van bijvoorbeeld Mina. Hieruit volgt: m².

Je ziet hier een leeg zuiver cilindervormig blik.
Dergelijke blikken worden gemaakt van metaal. De oppervlakte van het blik bepaalt hoeveel metaal je ervoor nodig hebt.
Noem de straal van de cirkelvormige bodem cm en de hoogte van het blik cm.
Voor de oppervlakte van blik met deksel geldt dan (ongeveer):
Deze formule kun je zelf afleiden.
Bekijk de formule voor de oppervlakte van een cilindrisch blik.
Leg uit hoe je deze formule zelf kunt afleiden.
Het blik met deksel bestaat bij benadering uit twee cirkels met straal en een (als je rest plat uitvouwt) rechthoek waarvan de lengte de omtrek van de cirkel en de hoogte is.
De oppervlakte van een cirkel is en de omtrek van die cirkel is .
Je krijgt dus .
Bekijk alleen blikken waarvan de hoogte en de diameter even groot zijn.
Welke formule geldt voor de oppervlakte van zo'n blik?
Dan is .
En dus .
Hoe groot is de diameter van zo'n blik als de oppervlakte cm
geeft (terugrekenen) cm.
De diameter is ongeveer cm.
Bekijk de oppervlakteformule van het cilindrische blik nog eens.
Welke formule kun je opstellen voor de inhoud van zo'n blik?
Hoeveel cm
cm
De oppervlakte is dan cm
Een zwembad heeft een kortingskaart voor een jaar. Voor deze kortingskaart betaal je € 45,00, maar met deze kaart betaal je maar € 2,50 per keer zwemmen. Als je geen kortingskaart hebt, betaal je € 4,50 per keer zwemmen.
Je wilt weten hoeveel keer je in een jaar moet gaan zwemmen om voordeliger uit te zijn met een kortingskaart.
Welke vergelijking past daar bij?
, waarbij het aantal keren zwemmen.
In dit geval wil je de kosten zonder kortingskaart vergelijken met de kosten met een kortingskaart. Dus je stelt voor beide situaties een formule op voor de kosten met als onafhankelijke variabele het aantal keer zwemmen die je noemt.
Met kortingskaart: je betaalt sowieso 45,00 euro. Daarbovenop betaal je 2,50 euro per keer. De formule wordt dus: .
Zonder kortingskaart: je betaalt 4,50 euro per keer zwemmen, dus de formule is: .
Deze twee formules stel je aan elkaar gelijk, dus die vergelijking is: .
Los deze vergelijking op.
Dat kan met de balansmethode of met behulp van inklemmen.
Je vindt , dus met keer zwemmen ben je voordeliger uit met een kortingskaart.
Los de volgende vergelijkingen op.
geeft
De balansmethode geeft
en/of
geeft en/of .
geeft en dus zodat .
geeft
Met
Met
Met